"Ze zeggen dat als je terugkeert uit Congo zonder last te hebben van de Congokriebel, je geen echte mens bent. Ik moet het beamen", vertelt Erwin Mortier. Hij publiceerde een literair reisdagboek Afscheid van Congo, een portret van een land én van een van Vlaanderens grote schrijvers, oud-kolonisator Jef Geeraerts. Daar een tekort, hier overdaad. "We hebben veel te veel. En toch zijn we ook arm geworden. Weet er iemand waar de laatste verkiezingen echt over gingen?"
Jef Geeraerts (80) verbleef van zijn 23ste tot 30ste in Congo als assistent-gewestbeheerder. Hij kreeg er de naam Mambomo Fimbo, wat betekent 'de blanke van de staat die slaat met de zweep'. Voor Jef, wiens schrijverschap er geboren is, is Congo al lang een dubbel verhaal.
Na de dood van zijn geliefde Eleonore (zij overleed in 2008, red.) droomde Jef steeds meer over Congo. Op een gegeven ogenblik vroeg hij aan zijn vriend Erwin Mortier of het mogelijk was dat een mens in geuren droomt. Hij durfde zweren 's morgens te ontwaken met de zware geur van het Congolese woud nog in zijn neus.
In januari trokken journalist Lieven Vandenhaute, zijn partner Erwin Mortier en cameraman Vincent Ponette naar Bumba, de evenaarsprovincie waar Jef destijds woonde. Onder de vlag van 50 jaar Congo maakten ze een docureeks voor Ter Zake.
"Lieven liep al lang rond met het idee. Ook toen Nora (Eleonore, red.) nog leefde, opperde Lieven het al eens tijdens een etentje. We zagen haar befaamde wenkbrauwen omhoog gaan en begrepen dat we het niet moesten forceren. Jef hield toen ook de boot af. Vooral naar Nora toe. Zij was bezorgd omdat Jef geen jonge man meer is en omdat terugkeren naar die evenaarsstreek evenmin evident is. Het is niet te vergelijken met de rijkere provincies. In Bumba is al 40 jaar geen elektriciteit, geen publieke watervoorziening en het is er beestig warm. Ze was ook bang dat iemand Jef iets zou aandoen wegens het verleden. Hij vertelde me tijdens onze terugreis dat hij opgelucht was dat er niks gebeurd was. Hij was ook niet helemaal gerust geweest. Tijdens de jaren 1970, onder het regime van Mobutu, zou er een zwarte lijst hebben gecirculeerd met mensen met wie nog een eitje te pellen was. Jef zou daar ook op gestaan hebben."
Lieven draaide een docureeks, jij besloot er een dagboek van te publiceren. Dit verslag gaat verder dan het zoveelste boek over onze oud-kolonie. Je brengt ook nuance aan in het beeld van Jef als postkoloniale macho.
Erwin Mortier: Als schrijver was deze reis interessant. Ik werd constant geconfronteerd met hoe complex de meest simpel uitziende dingen, maar ook het mens-zijn kan zijn. Jef heeft er het kolonialisme bevestigd terwijl hij er inwendig afstand van nam. Maar hij bevond zich ook in een zeker controlesysteem waarvan hij druk ondervond. Het was er een maquette van het kleinburgerlijke België van de jaren 1950. Jefs oplossing was tot een zekere dubbele identiteit te komen. Zoals ze daar zeiden: 'Jef was tot vijf uur 's avonds een strenge blanke, nadien kwam hij met ons rond het vuur zitten en flikflooide hij met onze vrouwen.' Het was geen geheim dat hij affaires had met inlandse vrouwen. Hij viel tussen de twee culturen in. Voor de andere kolonisatoren was hij een sjamaan, die omhangen met amuletten met de zwarten ging drinken. Maar ook voor de lokale bevolking was hij een soort tovenaar die over bepaalde machten beschikte. Als je met die kennis zijn roman Gangreen I herleest, is het veel minder dat seksboek zoals het destijds in de jaren 1960 werd bestempeld. Het is een verslag van iemand die op vele niveaus een existentiële crisis ondergaat: een huwelijkscrisis, een gewetenscrisis, een zinnelijke crisis.
Ook jij ontsnapt niet aan dat dubbele gevoel dat Congo opwekt.
Het is een verhaal van ongelooflijke nuances. De Congolese vrolijkheid is vaak een sociaal masker. Het is een trots volk, dat altijd piekfijn de straat opgaat. Met de glimlach en de gulheid zelve, ook al moeten ze improviseren om te overleven. Oude en zieke mensen steken ze weg. Congolezen sterven thuis. Alleen.
Meestal begonnen ze spontaan met ons te praten over koetjes en kalfjes. Dan plotseling voelden we de toon veranderen: 'Wat vind je van ons land?' Voor hen is het vooral een aanleiding om er over te vertellen. Een jonge man wees naar de Congostroom en vertelde hoe die vol vis zit en zei: 'Als jullie hier nog waren, dan hadden jullie een bloeiende visnijverheid uitgebouwd'. Die nostalgie en verheerlijking van de periode dat de Belgen er nog waren, begrijp ik wel. Sommige oudere mensen dachten effectief dat Jef terugkwam. Je hoorde ze denken: hij gaat weer achter het bureau van l'administrateur zitten en alles komt goed. Tijdens de kolonisatie waren de wegen en bruggen in goede staat. Congo had het aanschijn van een moderne natie met een van de beste spoornetwerken van Afrika. Maar dat had als achterliggende bedoeling de rijkdommen van Congo makkelijker naar de haven te krijgen. Het bleef een koloniaal regime waarin het draaide om grondstoffen winnen. De oude Congolezen ontkennen dat niet, maar ze voegen eraan toe dat de Belgen ook scholen en ziekenhuizen bouwden. De nieuwe economische grootheden die er nu neerstrijken doen dat niet. In Bumba is geen enkele weg nog verhard. Enkel verderop in het woud zijn er verharde wegen, aangelegd door de buitenlandse exploitanten om hun waren van de daar gevestigde houtvesterijen zo snel mogelijk naar de rivier te brengen. Wegen zonder een meerwaarde voor de lokale bevolking. Vaak brengen die grootheden hun goedkope werkkrachten mee. In Kinshasa stootte ik op een groep Chinese krijgsgevangen die er als dwangarbeiders werkten. In totaal zouden er in Congo zo'n 50.000 Chinese dwangarbeiders zijn. Er is ook meer en meer interesse, vooral vanuit Saudi-Arabië, India, Zuid-Afrika, niet alleen voor wat er in de Congolese grond zit, ook voor wat er op kan groeien. Ze krijgen concessies voor enorme palmolieplantages. Per vliegtuig halen ze de oogsten op. Die praktijk draagt weinig tot niet bij aan de lokale economie en de burgers hebben er vaak geen baat bij. Tijdens de kolonisatie hadden ze ten minste de hoop dat hun kinderen konden studeren en zich ontwikkelen waardoor ze een evolutie zagen. Als je die nostalgie goed beluistert, komt het erop neer dat ze een gezonde samenleving willen die sociaal en politiek goed functioneert. Maar de Congolese overheden lijken weinig tot geen notie te hebben van wat de gemeenschap ten goede komt. Meestal voeren ze enkel infrastructuurwerken uit om stemmen af te kopen.
Vele Congolezen die je ontmoette, schilderden Kabila af als een nog puberende jongen die vooral graag op zijn gameboy speelt?
Die opvatting leeft er heel sterk. Ook de meer ernstige verslaggevers schetsten hem als iemand die weinig ruggengraat bezit. Hij legt zijn entourage weinig in de weg. Die verdeelt de inkomsten die de Congolese grondstoffen creë-ren. Hij en zijn familieclan zouden meer dan één vinger in de diamanthandel hebben. Het lijkt er sterk op dat hij een Mobutu II is. Niet veelbelovend dus.
Om het land echt aan de praat te krijgen, zullen we figuren die louche trekjes hebben maar het toch geheel niet slecht menen, moeten dogen. Die enerzijds als de verlichte despoten handelen vanuit het algemeen belang, maar anderzijds een zeker opportunisme eigen zijn. Het barst er van de rijkdom. Die Chinese honger naar koper en onze honger naar het erts coltan zijn niet weg te cijferen in dat Congolese verhaal.
Je kwam ook in aanraking met de fameuze achterdocht. Sommigen verdachten jullie ervan naar diamant op zoek te zijn.
En dat de camera een vermomde boor was om een proefboring naar diamant te doen. Je proefde een nationale psyche van een bevolking die zich al meer dan een halve eeuw geplunderd voelt.Het is moeilijk voor de Congolese families om uit die spiraal van armoede te geraken. Om een lokale economie uit te bouwen, heb je een soort kapitaalaccumulatie nodig. Maar in Congo leeft de mentaliteit dat je familieleden die het nog slechter hebben, helpt als je iets overhoudt. Eigenlijk redeneert de Congolese elite zo ook: pakken wat er te pakken is en verdelen onder de eigen familie want volgend jaar kan de macht al aan een ander zijn. Ik zie een verband tussen de sociale structuren van de arme bevolking en de heersende overkoepelende structuren. Ik zie dat er dezelfde ethiek. Iemand die zich uit de lagere klasse omhoog werkt, vertoont er hetzelfde overlevingsgedrag. Daarom heeft het weinig zin om enkel die bovenbouw een bepaalde sociale ethiek op te leggen.
Een schrijnend tekort daar, een in slaap sussende overdaad hier. Ik citeer: "Hoe dik zijn de klodders welvaartscholesterol die onze geesten doen dichtslibben."
Ik heb net samen met Lieven Blancquaert een boek af over minderjarige niet-begeleide asielzoekers, Niemand weet dat ik een mens ben. Uit die gesprekken bleek hoe overdonderend de confrontatie met onze overvloedsmaatschappij is. We hebben te veel. En we zijn zo bang om wat we te veel hebben, te verliezen. We hebben voor dat boek kinderen uit Afghanistan gesproken die hun ouders voor hun ogen vermoord zagen worden. Velen gingen door een hel voor ze hier aankwamen. En wij zitten vaak met het simplistische beeld: het zijn allemaal profiteurs. Ook het gemak waarmee we er maar van uitgaan dat alles wat we hebben ook ons volste recht is. We kunnen toch niet blind blijven dat de grote honger in Congo en andere ontwikkelingslanden voortkomt uit onze gulzigheid.
Misschien naast inburgeringscursussen ook een cursus over het ware gelaat van migratie voor ons?
Ik heb ooit in een essay geschreven dat wij eens een 'uitburgeringscursus' moeten krijgen. In die zin dat we wel eens moeten beseffen dat we zowel als land en als Europees continent een heel kleine minderheid vormen. De komende decennia gaan nog meer mensen naar Europa komen. Het is tijd dat de politici dat eens durven zeggen en dat we er ons op voorbereiden. Niet om een Fort Europa te vormen en met boten op de Middellandse Zee te patrouilleren om ze nog net niet uit hun sloepen te schieten. Nee, ik zou durven pleiten voor een Europees ontvangstbeleid. Europa is aan een ijltempo aan 't verouderen. Als ik met Amerikaanse diplomaten of industriëlen spreek, zeggen ze: 'Wat voor een onnozelaars zijn jullie in Europa, van zo'n potentieel buiten de deur te willen houden.'
We doen veel te weinig met die werkelijkheid van globalisering. Kijk naar de grote frustraties bij de moslimjongeren. Ik heb ooit in een gesprek met Anciaux (toen nog minister van Cultuur, red.) geopperd om in het middelbaar naast Latijn en Grieks, klassiek Arabisch te doceren. Het is een prachtige taal die een geweldige literatuur kent. Als ze daar meer over leren, gaan ze misschien minder vastklampen aan allerlei enggeestige interpretaties van de Koran en het gaan beschouwen als het schitterende boek dat het is. De Koran staat vol prachtige poëzie.
Misschien zijn we bang dat onze kleine cultuur weggedrumd wordt?
We moeten ophouden onszelf te zien als iets wat we nooit zijn geweest: een ideale blanke natie. Ik bekijk het niet te idealistisch. Ik ontken de vele problemen niet. De groei naar zo'n samenleving zal niet zonder kleerscheuren verlopen, maar er is geen keuze. Onze cultuur verandert nu eenmaal. Waarom daar bang voor zijn? Ik zit zelfs enthousiast te wachten op een Abdel Kader Benali (Nederlands-Arabische schrijver, red.) die komt aansluiten bij onze Vlaamse cultuur.
We moeten ook het sociaal weefsel herstellen in de buurten en straten. En we moeten niet ontkennen dat er onder meer in Brussel buurten zijn waar je je niet veilig voelt. We moeten optreden. Maar die angst voor het andere heeft toch ook te maken met isolement, eenzaamheid. Ik ben niet de multiculturalist die enkel weet heeft van de leuke Turkse winkeltjes waar je heerlijke gemarineerde olijven kan vinden. Ik ben me bewust dat de kleine criminaliteit het isolement en bijgevolg de angst onder een aantal burgers doet toenemen. In Marokko leeft de gemeenschap figuurlijk nog veel meer op straat. Als kinderen daar hun grenzen gaan aftasten, wordt er snel door een volwassen toeschouwer bijgestuurd.
Waarom hebben we geen politieke leiders die de problemen met multiculturaliteit kunnen uitleggen? Al te beginnen met de eenvoudige waarneming dat samenleven nooit makkelijk is, met een andere cultuur of niet. We leven in overdaad, maar op bepaalde vlakken zijn we héél arm geworden. We zijn geen burgers meer, maar consumptievee en kiesvee. Wist iemand waar deze verkiezingen echt om draaiden? We horen enkel het communautaire verhaal, terwijl de crisis nog lang niet voorbij is. Wat gaan we daaraan doen?
Door dat verliezen van burgerlijke cultuur kunnen we ook moeilijker om met afwijkende meningen of mensen. Ik vind het hoofddoekendebat een belangrijk debat, zolang we maar de juiste vraag stellen. Hoe kunnen we de verworvenheden van de seculiere samenleving vertalen naar de 21ste eeuw? Er is terecht een scheiding tussen kerk en staat, maar dat betekent toch niet automatisch een scheiding tussen de openbaarheid en religie? Een publieke ruimte met reclameslogans als enige woorden, zou triestig zijn.
Verberg tekst